UITLEG VAN DE ROUTINE
De routine bestaat uit een tikspel en verschillende oefeningen. De oefeningen zijn gericht op het verbeteren van wenden en keren, balanceren en springen en landen. De kinderen spelen tikkertje in het veld, en als de tikker iemand tikt, gaat de tikker naar een van de verschillende oefeningen en degene die wordt getikt wordt de  nieuwe tikker. Het tikspel kan voor een bepaalde periode worden gespeeld of eindigt wanneer iedereen is getikt. Voor elke oefening laten zijn er verschillende niveaus. Ook zijn extra voorbeelden toegevoegd om voor meer variatie te zorgen.

UITVOERING VAN DE ROUTINE
In deze routine is de primaire context een binnensportruimte waar gymleraren regelmatig gymlessen geven op school. De routine kan worden gebruikt als warming-up voor verschillende soorten doelen in bewegingsonderwijs (d.w.z. basis bewegingsvaardigheden zoals springen, balanceren, tikkertje spelen, gooien, vangen, enz.) of als kernoefening in een gymles. Het wordt aanbevolen om de oefeningen in koppels uit te voeren, waarbij één kind de oefening uitvoert en één kind assisteert.

VOORBEREIDING
Benodigde materialen:

Tikkertje:

  • 1 lint
  • 4 pionnen

Springen en landen:

  • 1 box/kastdeel
  • 5 hoepels (van verschillende kleuren)
  • Attributen om mee te gooien (bijvoorbeeld tennisballen, voetballen, bidons)

Hinkelen:

  • 12 hoepels
  • 12 pionnen
  •  (tape om vierkanten te markeren om in te springen)

Wenden en keren:

  • 16 kleine pionnen/dopjes (4 verschillende kleuren)
  •  9 hoepels
  •  9 pionnen

Balanceren:

  • 8 pionnen
  • 8 kleine pionnen/dopjes (4 verschillende kleuren)
  • Attributen om mee te gooien (bijvoorbeeld tennisballen, voetballen, bidons)

Het tikspel wordt in het midden van de ruimte gespeeld, de overige oefeningen worden er omheen geplaatst.

EXTRA INFORMATIE: HOE BEREIKEN WE OPTIMAAL MOTORISCH LEREN EN HOE PASSEN WE AUTONOMIE TOE?

  • Impliciet motorisch leren: Dit wordt gestimuleerd met de externe focus / analogievoorbeelden van instructies/feedback om de lichaamshouding te verbeteren tijdens balanceren, springen en landen en van richting veranderen.
  • Uitdaging/Leuk: De tegenstanders verslaan (uitdaging) met boter-kaas-en-eieren, papier-steen-schaar en het tikspel. Bovendien kunnen winnende punten (gebaseerd op moeilijkheidsgraad of uitvoering van bewegingen (optimaal versus suboptimaal)) worden verzameld om het leuker te maken. De onverwachte landingen en wendbewegingen maken het uitdagend en contextspecifiek. Het zelf uitkiezen van het materiaal om mee te oefenen maakt het ook leuk.
  • Motivatie: Dit wordt gestimuleerd door de spelers autonomie te geven om het oefenniveau te kiezen en het materiaal om mee te oefenen. Verder worden er samen oefeningen gedaan om het nog leuker te maken. Verbeterde verwachtingen: verschillende moeilijkheidsgraden tussen en binnen oefeningen.
  • Autonomie: Laat de kinderen iets van de oefening zelf bepalen (bijv. buddy en materiaal om mee te oefenen en niveau van lichaamsbeweging).
  • Competentie: Het gevoel vaardig te zijn kan je bijvoorbeeld creëren door het de mogelijkheid te geven om een variatie van de oefening te kiezen (door middel van niveau of materiaal). Laat het kind de versie van de routine kiezen waar hij/zij zich het prettigst bij voelt om het succesvol af te ronden. Het gevoel van competentie kan worden gestimuleerd worden door positieve feedback te geven bij goede uitvoeringen van het kind.
  • Verbondenheid: Dit kan gecreëerd worden door te oefenen met en te helpen met leeftijdsgenoten.
  • Differentiatie (leeftijd/moeilijkheidsgraad): De routine is zo gemaakt dat deze makkelijk kan worden afgestemd op de behoeften van de verschillende kinderen.

MOGELIJKE VARIATIES

  • Vervang of voeg oefeningen toe (om te voldoen aan de eisen van je eigen doelen in het bewegingsonderwijs).
  • Varieer het soort materiaal dat je gebruikt (ballen, zitzakken, kegels, enz.).
  • Laat de kinderen bepalen welk soort tikspel ze willen spelen.
  • Verander de afstand tussen de hoepels (springen en landen & hinkelen) en/of pionnen (wenden en keren & balanceren).
  • Gooi de bal van opzij (springen en landen & balanceren).
  • Gooi de bal terug na het vangen (springen en landen).
  • Plaats de pionnen in willekeurige volgorde, zodat ze niet precies tegenover elkaar liggen (wenden en keren).
  • Maak ‘optimaal bewegen’ een spel. Dit betekent dat kinderen punten kunnen krijgen door correct te balanceren/landen/wenden en keren (qua bewegingstechniek voor het preventiedoel – docent zal observeren).

Springen en landen: Hetzelfde als het startniveau maar zonder materiaal.

Hinkelen: De kinderen worden in twee teams verdeeld en een kind van elk team hinkelt door de hoepels totdat ze een kind uit het andere team tegenkomt. Ze spelen steen-papier-schaar, en de winnaar springt naar voren (motivatie) en komt een ander kind van het andere team tegen die begonnen is bij het begin.

Wenden en keren: De kinderen oefenen in tweetallen en één kind volgt de door de buddy aangegeven kleur. Het kind maakt dus een wendbeweging bij elke pion.

Balanceren: De kinderen oefenen in tweetallen. Ze staan beide op één been en gooien een bal (of ander voorwerp) naar elkaar terwijl ze hun evenwicht bewaren.

 

Springen en landen: De kinderen oefenen in tweetallen. Eén kind springt vanaf de box naar één van de hoepels aangegeven door de buddy. De buddy gooit ondertussen een bal naar het kind die van de box afspringt.

Hinkelen: De kinderen oefenen in tweetallen. Eén kind geeft de richting aan waar de kinderen heen hinkelen. De kinderen kunnen hinkelen naar voren, opzij en naar achteren (om het makkelijker te maken kan je tape gebruiken om vierkantjes te tekenen).

Wenden en keren: Vier (verschillende) kleuren pionnen worden in een vierkant geplaatst voor elk kind. De kinderen oefenen samen als duo. Eén kind begint met bewegen naar een pion, tikt de pion aan met zijn hand terwijl hij op één been blijft staan. Vervolgens beweegt het kind terug naar het midden. Het andere kind spiegelt de bewegingen naar de pionnen door de buddy aangegeven.

Balanceren: Vier (verschillende) kleuren pionnen worden in een ruit geplaatst voor elk kind. De kinderen oefenen samen als duo. Eén kind tikt een pion aan mijn zijn hand of voet en het andere kind volgt de bewegingen aangegeven door de buddy.

 

Springen en landen: Hetzelfde als het startniveau, maar springen en landen met één been.

Hinkelen: Twee pionnen worden achter elkaar geplaatst en het doel van de oefening is om acht keer te hinkelen en daarbij een ‘8’ te springen.

Wenden en keren: De kinderen doen een estafette waarbij ze een klein parcours doorlopen en daarna boter-kaas-en-eieren spelen. Elk kind plaatst een dopje (of ander klein voorwerp) en als team proberen ze drie op een rij te maken.

Balanceren: Beide kinderen beginnen op één been, 1-1,5 m van elkaar. Ze proberen elkaar uit balans te brengen door te trekken en te duwen.