UITLEG VAN ROUTINE
De routine bestaat uit drie verschillende oefening in een doorgaan obstakel beweegbaan. Het begint met het lopen over een bank (balanceren), waarbij een tennisbal wordt verplaatst (knieën buigen, tennisballen oppakken, voorwaarts lopen en tennisballen weer terugplaatsen op een andere pion). Vervolgens stap het kind op een verhoging en springt en landt op een mat (de verhogingen variëren in hoogte en er kan een rotatie toegevoegd worden aan de sprong). Hierbij is aandacht voor een correct landing. Als laatste oefening springt het kind van hoepel naar hoepel (letten op een correcte landing) in een rechte lijn, van links naar rechts en/of in combinatie met het vangen van een bal (aandacht voor landen in combinatie van verandering van richting).

UITVOERING VAN DE ROUTINE
De routine is met name bedoeld voor een indoor les bewegingsonderwijs op een basisschool. De routine kan gebruikt worden als een warming-up voor verschillende doelen binnen bewegingsonderwijs (zoals springen, balanceren, gooien, vangen, etc.) of als kernoefening in een les bewegingsonderwijs. Het is aan te raden om de oefeningen in tweetallen uit te voeren, waarbij het ene kind de beweegbaan aflegt en het andere kind assisteert (door de tennisballen terug te leggen, de bal aan te gooien en coach op een goede uitvoering).

VOORBEREIDING
Benodigde materialen:

  • 3 banken
  • 3 kastkoppen of andere verhogingen
  • Reuterplank (of ander materiaal om een wipwap te maken)
  • 4 pionnen
  • 2 tennisballen
  • Dikke mat
  • 4 kleine hordes (of vergelijkbare obstakels om overheen te springen)
  • 4 hoepels
  • Basketbal, volleybal, foambal,

Zet de opstelling klaar zoals op de plattegrond en video getoond (afhankelijk van welk(e) niveau(s) je wil hanteren. Je kunt, afhankelijk van het beschikbare materiaal, meerdere beweegbanen maken. Zorg voor een duidelijk startpunt voor de kinderen. Het is mogelijk om een bepaald punt op de beweegbaan te kiezen waarop het volgende kind mag starten, als zijn voorganger dat punt heeft bereikt.

 

EXTRA INFORMATIE: HOE BEREIKEN WE OPTIMAAL MOTORISCH LEREN EN HOE PASSEN WE AUTONOMIE TOE?

  • Impliciet motorisch leren: Dit wordt gestimuleerd middels een externe aandachtsfocus / analogie instructie / feedback om de lichaamshouding bij het springen/landen en verandering van richting te optimaliseren.
  • Uitdaging/plezier: bij het gebruik van twee beweegbanen kunnen twee teams tegen elkaar “racen”. Denk daarbij wel om de veiligheid! Verder kunnen punten gegeven worden voor het voltooien van de baan (bijvoorbeeld gebaseerd op de gekozen moeilijkheidsgraad of uitvoering van de bewegingen). De onverwachte veranderingen (verschillend springen, wip-wap, aangegooide bal, etc.) maken het landen en veranderen van richting uitdagender, leuker en meer context-specifiek). Het kan ook leuk zijn voor de kinderen om onderweg te kiezen uit materialen en/of routes.
  • Motivatie: Dit wordt gestimuleerd door de autonomie om het niveau van de oefening of oefenmateriaal te kunnen kiezen. Ook het samendoen van de oefening maakt het leuk. Positieve verwachtingen kunnen gecreëerd worden door de juiste moeilijkheidsgraad. Zoals hierboven aangegeven, kan er een puntensysteem toegevoegd worden om de motivatie te verhogen.
  • Autonomie: Laat de kinderen iets van de oefening zelf kiezen (bijv. het kind waar de het samen mee doen, of het materiaal waarmee ze oefenen of het niveau van de oefening).
  • Competentie: Het gevoel vaardig te zijn kan je bijvoorbeeld creëren door het kind de keuze te laten welke variatie hij/zij wil doen (niveau, materiaal). Laat het kind een variatie uitzoeken waar hij/zij zich het meest comfortabel bij voelt om succesvol uit te voeren. Ook zal positieve feedback van de docent als het goed gaat een goed gevoel geven.
  • Verbondenheid: Dit kan gecreëerd worden door oefenen met elkaar en elkaar helpen.
  • Differentiatie (leeftijd/ moeilijkheidsgraad): De routine is zo gemaakt dat er makkelijk afgestemd kan worden op de behoefte van de docent en de kinderen.

MOGELIJKE VARIATIES
Je kunt variaties aan de beweegbaan toevoegen door bijvoorbeeld:

  • De  beweegbaan korter of langer te maken (met minder of meer oefeningen) om het zo passend te maken voor de les bewegingsonderwijs.
  • Te variëren in materialen die je gebruikt (ballen, pittenzakken, pionnen, etc.).
  • Het kind de beweegbaan te laten afleggen met één oog gesloten.
  • De kinderen te laten kiezen hoe ze de beweegbaan afleggen (bijvoorbeeld zijwaarts of achterwaarts i.p.v. voorwaarts).
  • iPads te gebruiken met vertraagde videobeelden, zodat ze zichzelf terug kunnen kijken.
  • “Volg de kapitein” toe te voegen, waarbij het ene kind variaties bedenkt die het andere kind moet nadoen.
  • Er voor de jongste kinderen een mooi verhaal binnen een bepaald thema omheen te vertellen.

Het kind loopt over de bank, pakt de tennisballen op van de eerste pionnen en plaatst deze weer op de volgende pionnen. Vervolgens springt het kind over de kleine hordes, met twee voeten tegelijk. In de laatste sectie springt het kind van hoepel naar hoepel, afzettend en landend met twee voeten tegelijk.

Het kind loopt over de bank (die ondersteboven is geplaatst), pakt de tennisballen op van de eerste pionnen en plaatst deze weer op de volgende pionnen. Vervolgens klimt het kind op een van de verhogingen (variërend in hoogte) en springt daar af, landend met twee voeten tegelijk. In de laatste sectie springt het kind zijwaarts van hoepel naar hoepel, afzettend en landend met twee voeten tegelijk.

 

Het kind loopt over de bank (ondersteboven geplaatst op een reuterplank (of andere verhoging, om op die manier een wipwap te creëeren), pakt de tennisballen op van de eerste pionnen en plaatst deze weer op de volgende pionnen. Vervolgens klimt het kind op een van de verhogingen (variërend in hoogte) en springt daar af met een draai (of andere creatieve sprong), landend met twee voeten tegelijk. In de laatste sectie springt het kind zijwaarts van hoepel naar hoepel, afzettend en landend met twee voeten tegelijk. Tijdens het springen gooit een ander kind een bal, zodat het springende kind de bal moet vangen op het moment dat hij landt.