UITLEG VAN DE OEFENING
De leerlingen starten met het rennen tussen pionnen en 3 meter rennen naar het volgende station Daar staan vier pionnen in een vierkant. De kinderen rennen rond het vierkant naar de kleur die ze toegewezen hebben gekregen. Vervolgens hoppen ze over de bank alsof ze paardje rijden, en zetten daarbij de handen op de markeringen. Daarna rennen ze zig-zaggend waarbij ze de markeringen aanraken met hun hand. Het laatste station bestaat uit een tunnel waar ze doorheen moeten kruipen om vervolgens te rennen naar de finish.

UITVOERING VAN DE OEFENING
In deze oefening voeren de kinderen een circuit met vijf verschillende obstakels uit. De oefening kan worden ingezet als warming-up of als onderdeel van de les bewegingsonderwijs. De oefening bestaat uit verschillende bewegingsvaardigheden, zoals rennen, wenden, springen en landen. De oefening is met name geschikt voor gebruik in de zaal waar normaalgesproken het bewegingsonderwijs wordt gegeven. De oefening kan worden ingezet als warming-up met verschillende doelen (zoals springen, balanceren, tikkertje spelen, etc…) of als een hoofd onderdeel van de les bewegingsonderwijs.

 

 

VOORBEREIDING
Benodigde materialen:

  • 13 pionnen: 9 blauw, 2 rood, 1 geel, 1 groen
  • 3 banken
  • 4 matten
  • Gekleurd tape

EXTRA INFORMATIE: HOE BEREIKEN WE OPTIMAAL MOTORISCH LEREN EN HOE PASSEN WE AUTONOMIE TOE?

  • Impliciet motorisch leren: Dit wordt gestimuleerd met de externe focus / analogievoorbeelden van instructies/feedback om de lichaamshouding te verbeteren tijdens balanceren, springen en landen en van richting veranderen.
  • Uitdaging/Leuk: De tegenstanders verslaan (uitdaging) met boter-kaas-en-eieren, papier-steen-schaar en het tikspel. Bovendien kunnen winnende punten (gebaseerd op moeilijkheidsgraad of uitvoering van bewegingen (optimaal versus suboptimaal)) worden verzameld om het leuker te maken. De onverwachte landingen en wendbewegingen maken het uitdagend en contextspecifiek. Het zelf uitkiezen van het materiaal om mee te oefenen maakt het ook leuk.
  • Motivatie: Dit wordt gestimuleerd door de spelers autonomie te geven om het oefenniveau te kiezen en het materiaal om mee te oefenen. Verder worden er samen oefeningen gedaan om het nog leuker te maken. Verbeterde verwachtingen: verschillende moeilijkheidsgraden tussen en binnen oefeningen.
  • Autonomie: Laat de kinderen iets van de oefening zelf bepalen (bijv. buddy en materiaal om mee te oefenen en niveau van lichaamsbeweging).
  • Competentie: Het gevoel vaardig te zijn kan je bijvoorbeeld creëren door het de mogelijkheid te geven om een variatie van de oefening te kiezen (door middel van niveau of materiaal). Laat het kind de versie van de routine kiezen waar hij/zij zich het prettigst bij voelt om het succesvol af te ronden. Het gevoel van competentie kan worden gestimuleerd worden door positieve feedback te geven bij goede uitvoeringen van het kind.
  • Verbondenheid: Dit kan gecreëerd worden door te oefenen met en te helpen met leeftijdsgenoten.
  • Differentiatie (leeftijd/moeilijkheidsgraad): De routine is zo gemaakt dat deze makkelijk kan worden afgestemd op de behoeften van de verschillende kinderen.

MOGELIJKE VARIATIES
Dit parcours is bij uitstek geschikt om zelf variaties in aan te brengen:

  • Door obstakels toe te voegen of te verwijderen kan het parcours makkelijk worden ingekort of uitgebreid zodat hij past binnen de les.
  • Variatie in het materiaal gebruik (ballen, pittenzakken, pionnen, etc…).
  • Laat de leerlingen één oog dicht doen tijdens het parcours.
  • Laat de leerlingen zelf kiezen voor een alternatieve manier om het parcours te doen (bijv. zijwaarts of achteruit).
  • Gebruik iPads met video-delayed feedback zodat leerlingen zichzelf terug kunnen zien.
  • Laat één leerling als eerste starten, en de volgende starten als de eerste leerling klaar is en GO! Heeft geroepen
  • “Follow the captain” zodat leerlingen zelf creatief kunnen zijn in de manier waarop het parcours moet worden doorlopen
  • Maak een verhaal om het parcours uit te beelden, dit is uitermate geschikt voor jongere leerlingen.

Je kan deze oefening makkelijker maken door de opdrachten te versimpelen, bij voorbeeld door de spring-, en land oefeningen van te voren af te spreken.

De leerlingen starten met het rennen tussen pionnen en 3 meter rennen naar het volgende station Daar staan vier pionnen in een vierkant. De kinderen rennen rond het vierkant naar de kleur die ze toegewezen hebben gekregen. Vervolgens hoppen ze over de bank alsof ze paardje rijden, en zetten daarbij de handen op de markeringen. Daarna rennen ze zig-zaggend waarbij ze de markeringen aanraken met hun hand. Het laatste station bestaat uit een tunnel waar ze doorheen moeten kruipen om vervolgens te rennen naar de finish.

Je kan deze oefening moeilijker maken door de verschillende stations moeilijker te maken of sneller te laten uitvoeren of door de bewegingen complexer te maken. Door de kinderen tijdens een taak de bal te laten vangen, of op commando van de leerkracht een kleur aan te raken, wordt de taak ongestructureerder gemaakt waardoor de taak moeilijker wordt om uit te voeren. Je kan variëren in moeilijkheid door kinderen een tweede taak te geven, bijvoorbeeld het verplaatsen van een bal, het maken van een onverwachte beweging tijdens het rennen, oversteken of opzij springen. Daarvoor kunnen markers in verschillende kleuren worden gebruikt, die op commando moeten worden aangeraakt, enzovoorts…